Zie ook: lijst van laboratoriumuitslagen
Omschrijving en uitleg van laboratoriumafkortingen
gegevens voornamelijk overgenomen van: https://www.labuitslag.nl
referentiewaarden zie : referentiewaarden
1 : BSE
BSE staat voor bezinkingssnelheid erytrocyten. De bezinking is een indirecte meting van de ernst van ontsteking in het lichaam. Het meet eigenlijk het uitzakken van rode bloedcellen in een smal rechtopstaand buisje. Het resultaat is de hoeveelheid millimeter helder plasma dat na één uur bovenop in de buis drijft. Normaal zakken rode bloedcellen langzaam uit, maar acutefase-eiwitten en verhoogde concentraties van antistoffen in het bloed zorgen dat de rode bloedcellen sneller naar beneden zakken. Dit zorgt voor een hogere bezinkingssnelheid. Acutefase-eiwitten kunnen verhoogd zijn bij infecties, auto-immuunziekte en kanker.
grenswaarden: <20
Opmerking:
Om te testen of er tekenen zijn van infectie, ontsteking of orgaanschade. Ook kan hiermee het beloop van een ziekte in gaten worden gehouden.
2 : CRP
C-reactive protein (CRP) is een acute fase eiwit. Het wordt gemaakt in de lever en wordt een paar uur na ontsteking verspreid in de bloedbaan. Verhoogde waarden worden onder andere gevonden na een hartaanval, tijdens infectie en na een chirurgische ingreep. Het niveau van CRP kan plotseling duizend maal verhogen in reactie op een ontsteking en is daarom met name nuttig om de ziekte-activiteit in de gaten te houden. Tevens kan de reactie op therapie gemeten worden door het herstel van de CRP-niveaus te controleren.
grenswaarden: < 8
Opmerking:
Om te controleren op signalen van ontsteking.
3 : Hemoglobine
Hemoglobine is een eiwit dat in het bloed voorkomt en het een rode kleur geeft. Het is een belangrijk deel van rode bloedcellen (erytrocyten) en zorgt voor het transport van zuurstof door het lichaam. Het wordt vaak standaard getest als routineonderzoek en bij klachten zoals vermoeidheid.
grenswaarden: 8.0 - 10.5
Opmerking:
Het Hb wordt bepaald om bloedarmoede te onderzoeken. Dit kan de oorzaak zijn van bijvoorbeeld vermoeidheidsklachten. Vaak wordt er behalve het Hb ook een compleet bloedbeeld geprikt. Dat bestaat ook uit hematocriet, leucocyten en andere bloedcellen. Na een operatie of bevalling wordt ook vaak een Hb bepaald. Dit is om te controleren of er veel bloed verloren is en om eventueel extra bloed via een transfusie te geven.
4 : Erytrocyten
Erytocyten zijn rode bloedcellen, het zijn bijzondere cellen omdat ze geen kern bevatten. De belangrijkste functie van erytrocyten is het zuurstof van de longen naar de weefsels brengen en koolstofdioxide terug. Dit kan omdat rode bloedcellen veel hemoglobine bevatten, het eiwit dat zuurstof en koolstofdioxide kan binden. Dit eiwit heeft ook de rode kleur wat de naam van de rode bloedcellen verklaard. Het zijn kleine, ronde, flexibele cellen zonder een kern. De rode bloedcellen worden in het beenmerg gevormd door stamcellen. Ze ontwikkelen continu in het beenmerg en gaan door verschillende ontwikkelingsstadia. De volwassen vorm leeft 100-120 dagen. Volwassen menselijk bloed heeft ongeveer 5,2 miljoen rode cellen per kubieke mm.
grenswaarden: 4.0 - 6.0
Opmerking:
Bij sommige aandoeningen hebben de rode bloedcellen een andere vorm, bijvoorbeeld bij sikkelcelanemie. Soms kunnen er te veel erytrocyten worden gevormd, bijvoorbeeld bij polycythemia of door het gebruik van doping (epo). Bij een anemie of bloedarmoede kunnen er juist te weinig erytrocyten zijn.
5 : Hematocriet
Hematocriet is een maat voor de hoeveelheid rode bloedcellen (erytrocyten) in verhouding met de rest van het bloed. Als de hematocrietwaarde bijvoorbeeld 0,45 is, dan bestaat 100 ml bloed uit 45 ml rode bloedcellen. Het wordt vaak bepaald als onderdeel van een totaal bloedbeeld.
grenswaarden: 0.40 - 0.50
Opmerking:
en te hoog hematocriet (polycythemie) geeft een dikker of stroperiger bloed waardoor er meer risico’s zijn op hart- en vaatziekten. Ook door uitdroging (verlaging van totaal volume) of een te hoge aanmaak van erytrocyten in het beenmerg kan het hematocriet verhoogd zijn. Mensen die in hooggebergte wonen, waar de zuurstofdruk lager is, hebben over het algemeen meer rode bloedcellen nodig om toch voldoende zuurstof te transporteren. Zij maken dus relatief veel rode bloedcellen en hebben dan ook een hoger hematocriet. Hier wordt gebruik van gemaakt door topsporters. Zij hebben ook baat bij een zo effectief mogelijk zuurstoftransport in het bloed en trainen daarom voor grote evenementen op de hoogvlaktes.
Doping
Hematocriet kan op kunstmatige wijze worden verhoogd door het gebruik van erytropoëtine, ook wel bekend als EPO. Bij het wielrennen en enkele andere sporten wordt er vaak misbruik gemaakt van de voordelen van een verhoogd hematocriet. Er kan immers meer zuurstof door het bloed vervoerd worden als er meer rode bloedcellen zijn. Echter maakt het het bloed ook stroperig wat de kans op verstopping van kleine vaatjes ook groter maakt. Het is dus niet helemaal zonder risico’s.
6 : MCV
MCV staat voor mean corpuscular volume. Het meet de gemiddelde grootte van rode bloedcellen.
grenswaarden: 83 - 100
Opmerking:
Een te lage MCV-waarde komt voor bij bloedarmoede ten gevolge van een ijzergebrek.
MCV te hoog
Een te hoge MCV-waarde komt voor bij bloedarmoede ten gevolge van een vitamine-B12 gebrek.
7 : MCH
MCH staat voor mean corpuscular hemoglobine, de hoeveelheid zuurstof vervoerend hemoglobine in de rode bloedcellen.
grenswaarden: 1.7
8 : RDW
RDW is de afkorting voor relatieve distributiewijdte en geeft informatie over de mate van variatie in het volume (MCV) van de rode bloedcellen. Rode bloedcellen zijn gevuld met hemoglobine, dat voor zuurstoftransport in het bloed zorgt. Met name bloedarmoede (anemie) door een ijzergebrek zorgt voor een grote variatie in het volume van de rode bloedcellen en dus een hoge RDW-waarde.
grenswaarden: 12.0 - 15.0
Opmerking:
Wanneer wordt deze test gedaan?
De RDW maakt vaak deel uit van het complete bloedonderzoek dat wordt gebruikt als een algemene test voor het opsporen van verschillende aandoeningen in de bloedcellen. Elke type bloedcel (rode bloedcel, witte bloedcel en bloedplaatje) heeft een eigen rol en functie. Afwijkingen in deze cellen (in aantal, vorm en/of grootte) zijn een indicatie voor een groot aantal ziekten.
Rode bloedcellen zijn schijfjes met een diameter van 7 - 8 µm, een dikte van ongeveer 2 µm en een vergelijkbaar volume (=MCV). Bij sommige aandoeningen, zoals bloedarmoede veroorzaakt door een ijzertekort of na een bloedtransfusie, wordt een grotere variatie in het volume van de rode bloedcellen gemeten, en dus een hogere RDW-waarde.
Wat betekent de uitslag?
De normaalwaarde van de RDW is 11 - 16 % (let op, soms worden andere eenheden gebruikt).
Een verhoging van de RDW wordt gezien bij bijvoorbeeld bloedarmoede op basis van een ijzertekort of sferocytose, of na een bloedtransfusie. De uitslag van de test moet altijd in combinatie met de uitslagen van het Hb, RBC en MCV beoordeeld worden.
9 : Reticulocyten(re
Reticulocyten zijn rode bloedcellen die nog moeten ontwikkelen. Ze bevatten nog erfelijk materiaal wat uiteindelijk bij de rijping verloren gaat. Erythtocyten, het eindstadium van rode bloedcellen bevat geen RNA meer.
grenswaarden: 3 - 20
Opmerking:
Bij een verhoogde aanmaak zal het totale aantal reticulocyten verhoogd zijn. Echter de hoeveelheid in de bloedbaan wordt gemeten en weergegeven als percentage van de rode bloed cellen. Dit vergt enig voorbehoud bij de interpretatie van de uitslag. Want in het geval van anemie zal, ook wanneer totaal gezien de productie van reticulocyten niet is toegenomen toch een verhoogd percentage reticulocyten gemeten worden.
10 : Reticulocyten(ab:
grenswaarden: 25 - 120
11 : Trombocyten
Trombocyten worden ook wel bloedplaatjes genoemd en zorgen voor de stolling van ons bloed. Als een bloedvatwand beschadigd raakt, gaan de bloedplaatjes op de beschadigde plek plakken. Ook kunnen de bloedplaatjes aan elkaar plakken, dit wordt aggregeren genoemd. Uiteindelijk ontstaat er dan een stolsel waardoor de vaatwand kan herstellen.
Ze worden gevormd uit stamcellen in het beenmerg, veel cellen uit ons bloed worden gemaakt in ons beenmerg.
Hematopoietische stamcellen -> progenitor cellen -> promegakaryocyten -> megakaryocyten -> trombocyten (bloedplaatjes)
grenswaarden: 150 - 400
Opmerking:
Te weinig trombocyten
Een tekort aan trombocyten in het bloed wordt een trombocytopenie genoemd. Bij een tekort aan bloedplaatjes kunnen er gemakkelijker bloedingen ontstaan doordat beschadigingen van de vaatwand niet goed worden hersteld. Klachten bestaan dan ook met name uit veel blauwe plekken die makkelijk ontstaan. Bij een tekort aan trombocyten en risico op bloedingen, kan het soms nodig zijn om een bloedtransfusie te geven. Een tekort wordt dan aangevuld met de trombocyten van een donor.
Te veel trombocyten
Een verhoging van trombocyten wordt een trombocytose genoemd. Door een teveel aan bloedplaatjes in het bloed kunnen er makkelijker stolsels ontstaan, dit wordt trombose genoemd.
Trombocytenaggregatieremmers
Dit zijn medicijnen die samenklonteren (aggregeren) van bloedplaatjes verminderen. Behalve dat dit het herstel bevorderd van beschadigde bloedvaten kan het ook een probleem zijn te veel stolsels te vormen. Zo spelen de stolsels een rol bij hart en herseninfarcten. Trombocytenaggregatieremmers remmen de vorming van stolsels en kunnen daardoor beschermend werken voor hart en vaatziekten. Een bekende aggragatieremmer is Aspirine.
12 : Leucocyten
Leucocyten worden ook wel witte bloedcellen genoemd. Het zijn cellen die met name betrokken zijn bij ons afweersysteem. Tijdens een infectie, forse inspanning of zwangerschap kan het aantal verhoogd zijn. Dit wordt een leukocytose genoemd. Er zijn verschillende soorten leucocyten voor de verschillende type infecties die moeten worden bestreden. Om in te schatten met wat voor soort infectie iemand te maken heeft, wordt daarom vaak ook een differentiatie aangevraagd (Leuco diff). Dan worden alle soorten leucocyten onder de microscoop bekeken en apart geteld.
Leucocyten kunnen ook verhoogd zijn bij leukemie, een wildgroei van de witte bloedcellen. Er zijn meerdere soorten leukemie zoals acute lymfatische leukemie (ALL), chronisch lymfatische leukemie (CLL), acute myeloïde leukemie (AML) en chronische myeloïde leukemie (CML).
Een leukopenie betekent een verlaagd aantal leucocyten en kan voorkomen bij bepaald medicijngebruik zoals methotrexaat of bij chemotherapie. Patienten met te weinig witte bloedcellen lopen een extra risico op infecties. Ze moeten daarom beter in de gaten houden of zich ziek voelen of koorts hebben.
grenswaarden: 4.0 - 10.0
Opmerking:
Wanneer?
Leucocyten worden vaak aangevraagd in een algemeen bloedbeeld. Bij patiënten met klachten als vermoeidheid, koorts of andere algemene klachten wordt er vaak een bloedbeeld geprikt om aanknopingspunten voor ziekte te vinden. Bij patiënten met een infectie of patiënten met chemotherapie wordt ook vaak het leucocyten getal gemeten. Het aantal leucocyten kan behalve in het bloed ook in sputum, urine en hersenvocht worden bepaald.
Waarom?
Om te beoordelen of patiënten tekenen van infectie vertonen. Daarnaast kan met de differentiatie meer specifiek naar het type infectie worden gekeken.
13 : Segmenten
grenswaarden: 1.5 - 6.5
14 : Lymfocyten
grenswaarden: 1.0 - 3.5
15 : Monocyten
grenswaarden: 0.2 - 0.9
16 : Eosinofielen
grenswaarden: 0.0 - 0.4
17 : Basofielen
grenswaarden: 0.0 - 0.1
18 : Natrium
grenswaarden: 135 - 145
19 : Kalium
Kalium is een zout en wordt ook wel een elektrolyt genoemd, omdat het een positieve lading heeft (K+). Meestal wordt deze test dan ook tegelijk aangevraagd met andere zouten zoals natrium. De elektrolytbalans kan verstoord raken bij een aantal verschillende aandoeningen. Het kalium is vaak verstoord bij nierziekten en hevige diaree. Het gebruik van bepaalde medicijnen zoals plaspillen (diuretica) zorgen ook vaak voor verlies van kalium.
grenswaarden: 3.2 - 4.7
Opmerking:
Er is spraken van een hyperkaliëmie bij een serum concentratie van boven de 5,0 mmol/l. Klachten die passen bij een verhoogd kalium zijn krachtverlies en hartritmestoornissen. Hyperkaliëmie ontstaat onder andere wanneer de nieren niet goed functioneren en onvoldoende kalium uitscheiden.
Hypokaliëmie
Er is spraken van een hypokaliëmie bij een serum concentratie lager dan of gelijk aan 3,5 mmol/l. Klachten die kunnen passen bij een verlaging zijn onder andere krachtverlies en een vertraagd hartritme. Bij patiënten die plaspillen (diuretica) gebruiken is er een vergrote kans op een laag kalium doordat zij teveel kalium uitplassen. Daarom wordt het kaliumgehalte bij deze groep in het algemeen vaker gecontroleerd.
20 : Kreatinine
Kreatinine wordt getest om de nierfunctie te berekenen. Vaak wordt bij routine onderzoek ook de nierfunctie meegenomen. Voor veel medicijnen die worden uitgescheiden door de nieren is het van belang op hoogte te zijn van de nierfunctie. Bij een verminderde nierfunctie moet de dosis worden aangepast anders zou een medicijn zich kunnen opstapelen in het bloed. Ook voor het geven van contrastvloeistof tijdens een CT-scan wordt om die reden de nierfunctie gemeten.
Door een combinatie van kreatinine uit bloed en urine kan met een formule de klaring worden berekend. Dit is een maat voor hoe efficient de nieren afvalstoffen uit het bloed kunnen filteren.
grenswaarden: 65 - 115
Opmerking:
Als routineonderzoek, met name bij het gebruik van medicijnen die kunnen stapelen doordat ze niet goed uit het bloed worden gefilterd. Om de nierfunctie te berekenen en het beloop van een nierziekte te kunnen volgen.
21 : eGFR-MDRD
grenswaarden: 63
22 : Ureum
Ureum is een stof die ontstaat in de lever door de verbranding van eiwitten. Bij de verbranding van eiwitten komt het stikstof vrij in de vorm van ureum. Het wordt uit het bloed gefiltreerd door de nieren, een deel wordt daarna weer opgenomen in het lichaam de rest komt in de urine terecht.
Een verhoogd ureum kan verschillende oorzaken hebben:
Prerenaal: Een verhoogde afbraak van eiwit in de lever of een verminderde doorbloeding van de nier, de nier zelf functioneert goed.
Renaal: Beschadiging van de nier.
Postrenaal: Obstructie van de urineweg waardoor er meer ureum door de nier terug opgenomen kan worden. Dit zie je bijvoorbeeld bij zwelling van de prostaat of bij nierstenen.
grenswaarden: 2.5 - 7.5
Opmerking:
Doordat het ureum door de nieren eerst uit het bloed gefiltreerd wordt en daarna voor een deel weer wordt opgenomen kan het iets zeggen over de nierfunctie. Tevens kan er soms onderscheid worden gemaakt tussen een prerenaal, renaal of postrenaal probleem. Het wordt vaak tegelijk bepaald met kreatinine, natrium en kalium. Het wordt in het bloed en in de urine gemeten om de nierfunctie te controleren.
23 : Calcium
Calcium is een metaal dat in ons lichaam verschillende functies heeft. Het is betrokken bij de opbouw van bot, speelt een rol bij het samentrekken van spieren en bij de bloedstolling. Het grootste deel van het calcium in ons lichaam bevindt zich in de botten en komt binnen via de voeding. Bij een normaal gevarieerd dieet krijgt men voldoende binnen, zuivelproducten zoals melk bevatten veel calcium. Het calciumniveau in ons lichaam wordt gereguleerd door parathormoon (PTH), calcitonine en vitamine D.
grenswaarden: 2.15 - 2.55
Opmerking:
Waarom?
Bij klachten als vermoeidheid, misselijkheid, krachtverlies, tintelingen en dorst kan een verhoogd calcium een rol spelen. Bij een te laag calcium kunnen klachten als buikkramp, spierkrampen en tintelingen optreden. Als het langzaamaan lager wordt merk je daar soms helemaal niets van. Om deze klachten te onderzoeken kan een arts het laten bepalen. Voor bepaalde patiënten groepen wordt het extra vaak gecontroleerd. Bij patiënten met nierziekten, schildklierafwijkingen, kanker of ondervoeding kan het afwijkend zijn. Daarnaast wordt bij het testen op osteoporose, het broos worden van de botten, ook het calcium bepaald.
Wanneer?
Bij sommige patientengroepen zoals mensen met kanker, nierziekte of schildklierafwijkingen wordt het calcium vaak routinematig gecontroleerd. Een arts kan ook bij klachten zoals krampen of tintelingen een bloedtest laten doen. Bij het testen op osteoporose wordt het vaak tegelijk met vitamine D en Parathormoon (PTH) aangevraagd.
24 : Albumine
Albumine is een eiwit dat voorkomt in ons bloed. Het eiwit helpt met het transport van vele andere eiwitten, hormonen, vitamines, medicijnen en voedingsstoffen in ons lichaam. Het wordt gemaakt in de lever en is het meest voorkomende eiwit in het bloedplasma.
grenswaarden: 32 - 48
Opmerking:
Waarom?
Om te controleren of de nieren of de lever beschadigd zijn. Bij een beschadiging van de nieren of de lever zal het albuminegehalte in het bloed afnemen. Daarnaast kan het geprikt worden om de voedingstoestand van een patiënt te meten. Bij uitdroging neemt het albuminegehalte in het bloed juist toe.
Wanneer?
Als de lever is beschadigd wordt er minder albumine gemaakt. Maar ook wanneer de nieren niet goed werken, verlies je veel albumine via de urine. Daarom wordt het ook vaak tegelijk in de urine gemeten.
25 : Bili Totaal
grenswaarden: 5 - 19
26 : G-GT
grenswaarden: < 55
27 : Alk.fosf.
Alkalische fosfatase is een enzym dat fosfaatmoleculen van andere stoffen kan verwijderen. Het verwijderen van een fosfaatgroep wordt ook wel defosforylering genoemd en dit proces levert over het algemeen energie op. Zoals de naam misschien al doet vermoeden werken alkalische fosfatasen het best in een basische omgeving.
grenswaarden: 40 - 120
Opmerking:
Verhoogd alkalische fosfastase
Stijging kan voorkomen bij leverafwijkingen zoals hepatitis, cirrhose, of een ruimte innemend proces. Een andere belangrijke reden van verhoging is een obstructie van de galwegen. Dan kan het gal niet goed kan afvloeien uit de galblaas. Andere redenen voor een verhoging kunnen vette maaltijden, zwangerschap of nierfalen zijn.
Verlaagd alkalische fosfatase
Vrouwen in de overgang die oestrogeen gebruiken voor osteoporose
Mannen met ondervoeding, magnesiumtekort of hypothyreoïdie
Kinderen na een ernstige periode van diarree
Anemie
Chronische myeloïde leukemie
Ziekte van Wilson
Gebruik van de pil (orale anticonceptie)
28 : ASAT
Het bloedonderzoek naar aspartaat aminotransferase (ASAT) wordt gebruikt om leverbeschadiging te detecteren. Meestal wordt de test tegelijk met het andere leverenzym alanine aminotransferase (ALAT) aangevraagd als onderzoek naar de leverfunctie.
Aspartaat aminotransferase is een enzym dat in veel cellen in ons lichaam voorkomt, bij het kapot gaan van deze cellen komt de stof vrij in de bloedbaan en is die te meten. In de cellen zorgt het enzym voor de omzetting van de aminozuren aspartaat in oxoglutaraat en andersom.
ASAT en ALAT worden als belangrijke onderzoeken beschouwd om leverschade aan te tonen. ALAT lijkt nog iets specifieker voor de lever dan ASAT waardoor een ASAT/ALAT-ratio kan worden berekend. Dit wordt gebruikt om onderscheid in de stadia van leverbeschadiging te kunnen maken.
ASAT wordt ook vaak gebruikt om het beloop en effect van therapie te kunnen meten bij mensen met een leverziekte. Daarnaast zijn er ook medicijnen die effect op de lever kunnen hebben. Voor sommige medicijnen is het raadzaam de leverfunctie te controleren en indien deze verslechterd misschien te wisselen naar een ander medicijn.
grenswaarden: < 35
Opmerking:
Waarom?
Om leverbeschadiging aan te tonen.
Wanneer?
ASAT wordt vaak aangevraagd bij patiënten met tekenen van een leverstoornis zoals: vermoeidheid, verminderde eetlust, misselijkheid, braken, opgezette buik, geelzucht, donkere urine of een lichte ontlasting.
Daarnaast wordt de test aangevraagd bij mensen die mogelijk het hepatitis-virus hebben opgelopen of bij alcoholisten.
29 : ALAT
Het bloedonderzoek naar alanineaminotransferase (ALAT) wordt gebruikt om leverbeschadiging te detecteren. Meestal wordt de test tegelijk met het andere leverenzym aspartaataminotransferase (ASAT) aangevraagd als onderdeel van een onderzoek naar de leverfunctie.
Het meten van ASAT en ALAT worden als belangrijke onderzoeken beschouwd om leverschade aan te tonen. De verhouding tussen ASAT/ALAT kan worden gebruikt om onderscheid te maken in de stadia van leverbeschadiging. De verhouding tussen ASAT en ALAT geeft ook een indicatie van het type beschadiging. Indien de levercellen kapot gaan geldt vaak ASAT > ALAT maar bij een virale hepatitis zonder celverval is het vaak andersom, daarbij geldt: ALAT > ASAT.
ALAT wordt ook vaak gebruikt om het beloop en effect van therapie te kunnen meten bij mensen met een leverziekte. Daarnaast zijn er ook medicijnen die effect op de lever kunnen hebben. Voor sommige medicijnen is het raadzaam de leverfunctie te controleren en indien deze verslechtert misschien te wisselen naar een ander medicijn.
grenswaarden: < 45
Opmerking:
Om leverbeschadiging aan te tonen.
Wanneer?
ALAT wordt vaak aangevraagd bij patiënten die tekenen van een leverstoornis vertonen zoals: vermoeidheid, verminderde eetlust, misselijkheid, braken, opgezette buik, geelzucht, donkere urine of een lichte ontlasting. Daarnaast wordt de test aangevraagd bij mensen die mogelijk het hepatitisvirus hebben opgelopen of bij alcoholisten.
Wist je dat…
Bij zeer ernstig leverfalen de leverenzymen vals-normaal kunnen zijn door een afwezigheid van functioneel leverweefsel.
30 : LDH
De test meet de hoeveelheid lactaat dehydrogenase (LDH) in het bloed. LDH is een enzym dat in de meeste weefsels in het lichaam voorkomt en nodig is voor de omzetting van lactaat. Het is vooral aanwezig in de weefselcellen en normaal is de hoeveelheid in het bloed laag.
Bij beschadiging van een weefsel of orgaan komt LDH vanuit de weefselcellen in het bloed terecht en kan er een verhoogd LDH gemeten worden. LDH kan daarom gebruikt worden om te onderzoeken of weefsel en de cellen van het weefsel beschadigd zijn. Ook na een inwendige bloeding kan het LDH verhoogd zijn. LDH kent een aantal zogeheten iso-enzymen, dat zijn enzymen met dezelfde functie (afbraak van lactaat), die per soort weefsel een beetje van elkaar verschillen. Hierdoor kan bepaling van iso-enzymen in bijzondere gevallen een aanwijzing geven over het soort weefsel dat is beschadigd. Over het algemeen zijn er echter andere onderzoeken, die sneller en gevoeliger informatie geven over de aangedane weefsels of organen.
grenswaarden: < 248
Opmerking:
Wanneer wordt deze test gedaan?
De belangrijkste toepassing van de meting van LDH is om te onderzoeken of er sprake is van (acute of langdurige) weefselschade of het uiteenvallen van rode bloedcellen. Ook kan de ernst van de schade vastgesteld worden. Daarnaast wordt de test gebruikt om verval en herstel van weefsel te volgen.
Bij een hartinfarct kan de dokter een LDH-bepaling aanvragen om informatie te krijgen over de schade aan het hartweefsel. Echter, andere stoffen die bij een hartinfarct in het bloed terecht komen (zoals troponine en CK) zijn na een infarct sneller in het bloed meetbaar dan LDH.
Wat betekent de uitslag?
De leeftijd heeft veel invloed op de hoogte van LDH. Bij kinderen worden over het algemeen hogere waarden gevonden dan bij volwassenen. Referentiewaarden verschillen per laboratorium.
Verhoogd:
Een verhoogd LDH betekent dat er cellen van weefsel kapot zijn gegaan. Wanneer er schade aan weefsel is ontstaan zal na enige tijd het LDH in bloed te meten zijn. Verhoogde waarden worden gevonden bij alle ziekten waarbij een weefsel of orgaan beschadigd is. Ook wanneer rode bloedcellen kapot gaan zal het LDH verhoogd zijn.
31 : Lipase
grenswaarden: 30 - 300
32 : IJzer
Iedereen weet wel wat ijzer is maar wat doet dat in je bloed? Het is een onderdeel van hemoglobine, een belangrijk hulpmiddel voor rode bloedcellen om zuurstof te binden. We krijgen het binnen via ons voedsel. Het wordt opgenomen in het lichaam en verspreid door transferrine, een eiwit uit de lever.
grenswaarden: 10 - 30
Opmerking:
Waarom?
Ongeveer 70% van het ijzer in ons lichaam is gekoppeld aan hemoglobine in rode bloedcellen, de rest is gekoppeld aan ferritine en opgeslagen in weefsels. Als er onvoldoende ijzer via het voedsel wordt opgenomen zullen de voorraden in het lichaam slinken. Dit kan tot een ijzergebrekanemie leiden omdat er onvoldoende rode bloedcellen gevormd kunnen worden.
Een overschot (hemochromatose) is ook niet goed en kan tot problemen van de lever, het hart of de alvleesklier leiden.
Wanneer?
Als de arts aan een ijzergebrekanemie denkt, zoals bij klachten van vermoeidheid. Bij een anemie kan deze bepaling helpen de oorzaak van de bloedarmoede te achterhalen.
Hoe?
Het ijzergehalte in het bloed varieert sterk gedurende de dag, daarom wordt vaak behalve ijzer ook de bindingscapaciteit (transferrine) gemeten. Dit zegt vaak meer over de ijzerhuishouding dan het gehalte alleen. Het wordt bepaald uit bloed uit de ader van een arm.
33 : Ferritine
Ferritine is een eiwit dat ijzer kan opslaan in de cellen. Het eiwit wordt door bijna alle cellen geproduceerd en komt ook voor in bacteriën, planten en dieren. Bij de mens dient het eiwit als een buffer tegen ijzergebrek en ijzerstapeling. Ferritine het meeste ferritine wordt gevonden in de cellen maar kleine hoeveelheden worden uitgescheiden in het serum. Ook daar functioneert het als een transport eiwit voor ijzer. Het plasma ferritine is een indirecte maat voor de totale hoeveelheid ijzer dit in het lichaam is opgeslagen. Hierdoor wordt het vaak gebruikt om de diagnose anemie te stellen.
grenswaarden: 30 - 300
Opmerking:
Een ferritine bloed test meet de hoeveelheid ferritine in het bloed. Het is een eiwit in het lichaam dat ijzer kan binden, het grootste deel van ijzer in het lichaam is gebonden. Het eiwit wordt gevonden in de lever, de milt, skeletspieren en beenmerg. Slechts een kleine hoeveelheid wordt gevonden in het bloed. De hoeveelheid ferritine in het bloed is wel een maat voor de hoeveelheid ijzer dat wordt opgeslagen in je lichaam. De test wordt gedaan om de oorzaak van bloedarmoede te achterhalen of te meten of er te veel ijzer (hemochromatose) in het lichaam aanwezig is. Ook wordt het gebruikt om te zien of een behandeling om ijzer te verhogen of te verlagen in het lichaam werkt.
Ferritine te hoog
Teveel ijzer in het lichaam (hemochromatose)
Alcoholische leverziekte
Ferritine te laag
IJzergebrekanemie
Zware menstruatie bloeden
Verminderde opname van ijzer
Langdurig spijsverteringskanaal bloeden
34 : Transferrine
Om informatie te krijgen over het vermogen om ijzer te transporteren in het bloed.
grenswaarden: 2.0 - 4.0
Opmerking:
De test bepaalt de maximale hoeveelheid ijzer die kan worden gebonden aan het ijzertransporteiwit, tranferrine. IJzer komt niet in vrije vorm voor in het bloed, maar is gebonden aan transferrine. Op die manier wordt ijzer getransporteerd door het lichaam. De totale ijzerbindingscapaciteit (TIJBC) is een maat voor het totale aantal ijzerbindingsplaatsen in transferrine. Per molecuul transferrine zijn twee ijzerbindingsplaatsen aanwezig.
"Transferrine" en "TIJBC" zijn in wezen twee verschillende wijzen van rapportage van de hoeveelheid transferrine die is gemeten op het laboratorium. Daarom wordt vrijwel altijd met één van de twee uitslagen volstaan. De uitslagen worden uitgedrukt in verschillende eenheden. Transferrine wordt gerapporteerd in gram per liter en TIJBC in µmol per liter.
35 : IJzerverzadiging %
grenswaarden: -
36 : Cholesterol
Cholesterol is een vetachtige stof die het lichaam nodig heeft om cellen, hormonen en gal te maken. We maken het zelf aan in de lever en daarnaast neemt het lichaam het ook op uit voeding. Een verhoogd cholesterol geeft meer risico op het krijgen van hart- en vaatziekten, zoals een hartinfarct of een beroerte. Het wordt vaak bepaald om het risico op een vaatziekte in te schatten. Sommige mensen hebben er aanleg voor, het lichaam maakt dan zelf te veel aan. Dit is vaak erfelijk en heet dan familiaire hypercholesterolemie (FH). Bepaalde medicijnen zoals statines verlagen het cholesterol in het bloed en ook sporten heeft een gunstige invloed. Meestal worden er tegelijk met cholesterol ook andere bepalingen gedaan zoals Low Density Lipoprotein (LDL) en High Density Lipoprotein (HDL). Vaak wordt gezegd dat LDL het slechte en HDL het goede cholesterol is. Deze lipoproteïnen zorgen voor het transport van cholesterol in het bloed. Het LDL brengt het weg van de lever naar de weefsels en het HDL brengt het weer terug naar de lever. Als men dus een hoog LDL heeft en een laag HDL, wordt er veel weggebracht en komt er weinig terug. Kennis van de verhouding tussen HDL en het totale cholesterolgehalte maakt het mogelijk beter het risico op hart en vaatziekte in te schatten. Daarom worden deze bepalingen vaak samen aangevraagd.
grenswaarden: 3.0 - 8.0
Opmerking:
Om het risico op een hart-of vaatziekte in te kunnen schatten. Het is belangrijk dat cholesterol nuchter wordt geprikt omdat dit na een maaltijd kan variëren.
Wist je dat…
Veel hormonen gemaakt worden uit cholesterol, een bekende is testosteron.
37 : Triglyceride
Triglyceriden zijn stoffen die vetzuren binden en bij elkaar houden. Een deel van deze gebonden vetten zit in het bloed en dient als energie voor de spieren, het andere deel zit vaak opgeslagen in vetweefsel. Triglyceriden hebben verschillende functies in het lichaam waaronder:
Opslaan van energie
Isolatie en warmteverlies tegen gaan
Beschermende laag rond organen
Waterafstoting
Vetten
Triglyceriden zijn de vetvooraad in het lichaam en zijn meestal opgeslagen in vetweefsel. Het zijn bijvoorbeeld de belangrijkste bestanddelen van plantaardige olie (vaak onverzadigde vetten) en dierlijke vetten (vaak verzadigde vetten). Onverzadigde vetten hebben een lager smeltpunt en zijn daardoor vloeibaar bij kamertemperatuur. Verzadigde vetten hebben een hoger smeltpunt en zijn vaker vast van stof bij kamertemperatuur.
grenswaarden: 0.6 - 2.1
Opmerking:
Wanneer?
Triglyceriden worden vaak gemeten samen met cholesterol, LDL en HDL. Dit pakket wordt ook wel het lipidenspectrum genoemd omdat het iets verteld over de samenstelling van vetten (lipiden) in het lichaam. Het wordt onder andere bepaald om een inschatting op hart en vaatziekte te kunnen maken. Ook bij patiënten die al eens een beroerte of hartaanval hebben gehad wordt het regelmatig gecontroleerd. De beste methode om een gezond lipidespectrum in het lichaam op te bouwen is veel sporten.
Waarom?
De hoeveelheid triglyceriden in het bloed kan een voorspeller zijn voor hart en vaatziekten.
Wist je dat…
Na een maaltijd het bloed meer triglyceriden bevat door opname via de darm. Hierdoor is een meeting vlak na een maaltijd onbetrouwbaar en is het belangrijk deze bepaling nuchter af te nemen.
38 : HDL Chol
HDL staat voor high density lipoproteïne, een stof die het transport van vet door het bloed mogelijk maakt. Vetten kunnen niet los in het bloed stromen maar moeten wel naar de verschillende weefsels en organen worden vervoerd. Hiervoor bestaan er lipoproteine, lipo betekent vet en proteine eiwit. Een lipoproteine is dus een combinatie van vetten en eiwit.
grenswaarden: 0.6 - 1.7
Opmerking:
Lipoproteïnes
Er bestaan verschillende lipoproteine die allemaal bijdrage aan het transport van vetten door ons lichaam:
chylomicron
VLDL
IDL
LDL
HDL
Meestal worden alle lipoproteïne tegelijk bepaald om het risico op hart en vaatziekten te kunnen inschatten. Het is heel belangrijk dat dit nuchter wordt afgenomen omdat anders vetten uit de voeding worden meegerekend.
HDL
Het HDL-lipoproteïne wordt gevormd in de lever en in mindere mate de darm en kan cholesterol opnemen uit weefsels. Het staat ook wel bekend als het ‘goede’ cholesterol omdat dit lipoproteïne het cholesterol juist uit weefsels weghaalt en terug brengt naar de lever. Een hoog HDL verminderd het risico op hart en vaatziekten. Sporten en beweging kunnen het HDL in het bloed verhogen. Het is een goede voorspeller voor hart en vaatziekten. Er zijn veel medicijnen op de markt om het cholesterolgehalte in het bloed te verlagen.
39 : LDL Chol
Cholesterol is niet allemaal slecht. Het is een essentieel vet dat nodig is voor de wanden (membranen) van cellen in ons lichaam. Soms is cholesterol afkomstig uit voeding maar er wordt ook cholesterol aangemaakt door de lever. LDL zorgt voor het transport van cholesterol in het bloed.
grenswaarden: 2.0 - 4.5
Opmerking:
Lipoproteïnen
Cholesterol op zich zelf kan niet oplossen in bloed, dus er zijn speciale transporteiwitten nodig die het kunnen vervoeren. Deze dragers worden lipoproteïnen genoemd. Er zijn verschillende soorten lipoproteïne en LDL (low-density lipoprotein) is daar één van. Andere lipoproteïne zijn het chylomicron, HDL, IDL en VLDL.
Een LDL deeltje is een microscopisch belletje bestaande uit een buitenste rand van lipoproteïne en het cholesterol in het midden. Het wordt low-density lipoprotein genoemd omdat de deeltjes vaak minder compact zijn dan de andere soorten cholesterol deeltjes.
Verhoogd LDL en Atherosclerose
In een wereld van het goede en slechte cholesterol is LDL de slechterik. Het brengt cholesterol naar de weefsels toe en verzamelt zich soms in de wanden van bloedvaten. Hier worden dan zogenaamde plaques gevormd waardoor er blokkades kunnen ontstaan. Een verhoogd LDL geeft je een groter risico op een hartaanval doordat de plaque een bloedstolsel vormt en de wand van de slagader vernauwd.
Risico op hart en vaatziekten
Het LDL-cholesterol wordt vaak aangevraagd samen met andere bepalingen die het risico op hart en vaatziekten inschatten, het zogenaamde lipidenspectrum. Als het LDL-cholesterol te hoog is, kunnen er medicijnen worden voorgeschreven om het te verlagen. Één van de beste behandelingen tegen een hoog cholesterol is echter sporten.
40 : Chol/HDL
grenswaarden: 5.6
41 : Glucose NN
grenswaarden: 3.5 - 11.0
42 : G1ucNN(F1.bs
grenswaarden: 3.5 - 11.0
43 : G1ucN(Fl.bs)
Het bloed glucose is de hoeveelheid suiker die op het moment van testen in het bloed is terug te vinden. Het wordt gebruikt om hyperglycemie en hypoglycemie (door mensen met suikerziekte vaak een hypo genoemd) aan te tonen. Hiermee wordt de ziekte diabetes aangetoond en wordt het beloop van diabetes patiënten gevolgd.
grenswaarden: 3.5 - 6.0
Opmerking:
Wanneer?
Bloed glucose waarden kunnen op elk tijdstip worden gemeten. Soms is men geïnteresseerd in de bloed glucose waarden na een maaltijd of juist tijdens het vasten. Dit wordt op het aanvraagformulier vaak vermeld. Bij het testen op diabetes worden soms ook metingen gedaan tijdens het vasten. Daarbij wordt dan op vaste tijdstippen een bekende hoeveelheid glucose gedronken om te controleren hoe het lichaam hierop reageert.
Hoe?
Met een druppel bloed uit een vinger.
44 : HbAlc(IFCC)
Hb staat voor hemoglobine, een eiwit dat zuurstof bindt en in rode bloedcellen voorkomt. Als glucose uit het bloed aan hemoglobine bindt ontstaat HbA1C. Indien de glucoseconcentratie in het bloed hoger is zal er meer aan hemoglobine binden. Omdat de binding niet meer verbroken wordt zal het hemoglobinemolecuul totdat het wordt afgebroken na +/- 2 maanden het glucose bij zich dragen.
grenswaarden: 20 - 42
Opmerking:
Waarom?
Omdat het HbA1C een maat is voor de concentratie glucose over een langere periode (2-3 maanden) kan het iets vertellen over de langere termijn van bloedglucosewaarden. Dit is relevante informatie voor diabetespatiënten omdat op deze manier beter inzicht ontstaat over de gemiddelde glucosespiegel. Hoe korter een hyperglykemie bestaat hoe minder glucose aan het Hb kan binden.
Wanneer?
HbA1C wordt bepaald bij patiënten met diabetes om de glucosewaarde over een langere periode te kunnen volgen. Bij het direct meten van glucose treden gedurende de dag continu schommelingen op door bijvoorbeeld eten.
45 : TSH
De test meet de hoeveelheid thyroïd stimulerend hormoon (TSH) in het bloed. TSH wordt gemaakt in de hypofyse, een belangrijke hormoonproducerende klier in de hersenen. TSH zorgt ervoor dat steeds de juiste hoeveelheid schildklierhormoon (T4 en T3) wordt aangemaakt. Schildklierhormoon regelt het gebruik van energie in het lichaam; het heeft een soort thermostaatfunctie.
Wanneer er te weinig schildklierhormoon gemaakt wordt, krijgt de hypofyse het signaal om TSH te maken, dat vervolgens de schildklier stimuleert tot productie van schildklierhormoon. Omgekeerd, wanneer er te veel schildklierhormoon in het bloed aanwezig zijn, zal de hypofyse het signaal krijgen om minder TSH te maken, en gaat de schildklier vervolgens minder hormoon maken.
De meeste afwijkingen van de schildklier hebben tot gevolg dat er te weinig of juist te veel schildklierhormoon gemaakt wordt. Dat leidt tot vele lichamelijke symptomen. Bij een overactieve schildklier zijn dat o.a.: een snelle hartslag, gewichtsverlies, nervositeit, trillende handen, geïrriteerde ogen, slaapproblemen en een gejaagd gevoel. Bij vrouwen kan er ook een onregelmatige menstruatiecyclus ontstaan. Bij een tekort aan schildklierhormonen heeft de patiënt last van gewichtstoename, droge huid, obstipatie, het snel koud hebben, vermoeidheid en bij vrouwen zware menstruatiebloedingen
grenswaarden: 0,4 - 4,0
Opmerking:
Waarom deze test?
Om een schildklierziekte op te sporen of om het effect van een behandeling van een schildklierziekte te volgen.
Hoe wordt het materiaal verkregen?
Bloed uit een ader: een buisje bloed wordt afgenomen uit een ader aan de binnenkant van de arm, meestal in de plooi van de elleboog. Om deze ader goed te kunnen zien en voelen wordt een stuwbandje strak om de bovenarm getrokken. In de ader wordt geprikt met een holle naald waardoor het bloed in het buisje wordt gezogen. De naald wordt maar één keer gebruikt en daarna vernietigd.
De test
Wanneer wordt deze test gedaan?
TSH wordt aangevraagd om de schildklierfunctie te onderzoeken of wanneer er verschijnselen zijn van een te snel of te traag werkende schildklier. Het wordt vaak aangevraagd in combinatie met een bepaling van het schildklierhormonen T4, tegenwoordig fT4.
TSH wordt bepaald om:
•een schildklierafwijking te diagnosticeren bij een persoon met klachten die wijzen op een niet goed functionerende schildklier
•de behandeling van een schildklierafwijking te volgen en eventueel de dosering van schildklierhormoon (L-thyroxine) aan te passen
•de oorzaak van onvruchtbaarheid bij vrouwen te onderzoeken
•het functioneren van de hypofyse te onderzoeken
Wat betekent de uitslag?
Een standaard referentiewaarde voor TSH is moeilijk te geven omdat er veel verschillen zijn tussen individuen en tussen de meetmethoden. Elk laboratorium heeft dus zijn eigen referentiewaarden in gebruik. De meeste laboratoria hanteren voor de TSH referentiewaarden van 0,4 - 4,0 mE/L, dit betekent dat een uitslag welke zich tussen deze grenzen bevindt als normaal wordt gezien. De uitslag van de TSH test moet echter in samenhang met de fT4 test worden beoordeeld (zie onder).
Verhoogd:
Een verhoogde TSH, dus hoger dan 4,0 mE/L, betekent meestal dat de schildklier te weinig schildklierhormoon maakt (‘trage schildklier' oftewel hypothyreoïdie). De hypofyse krijgt meestal wel het signaal om meer TSH te maken, en dat gebeurt, maar vervolgens is de schildklier niet goed in staat om te reageren op TSH en extra schildklierhormonen aan te maken. In zeldzame gevallen komt het voor dat de hypofyse niet goed functioneert en daardoor te veel TSH maakt. Bij een patiënt die behandeld wordt met synthetisch schildklierhormoon betekent een hoge TSH dat de patiënt te weinig schildklier hormoon krijgt.
Verlaagd:
Een lage TSH, dus een uitslag lager dan 0,4 mE/L, betekent meestal een overactieve schildklier (oftewel hyperthyreoïdie) of een patiënt die te veel schildklierhormoon toegediend krijgt. Zeldzaam is een afwijking van de hypofyse waarbij er te weinig TSH gemaakt wordt. Wanneer het TSH te hoog of te laag is, betekent dit dat de afgifte van schildklierhormoon niet goed is. Om daar de precieze oorzaak van te achterhalen, is verder onderzoek nodig. Een onderdeel van dit onderzoek bestaat uit het meten van de schildklierhormoon (meestal betreft dit alleen het vrije T4).